Uit de 2e generatie.

Onderstaand wat losse anekdotes:

Een anekdote is een kort verhaal waarin een gebeurtenis vaak op humoristische wijze wordt neergezet. De term betekent eigenlijk: niet uitgegeven werk. Het is een verhaal dat je verteld en dat niet opgeschreven is. Een anekdote heeft vaak een triviale gebeurtenis waar het geheel om draait en waarvan niet (100%) zeker is dat deze zo gebeurt is.
  1. Familie bank.
  2. Vrije gift.
  3. “Pielders” banken.
  4. Landje pik.

1) Familie bank.

Eind 19e eeuw werden overal in Nederland “Boerenleenbanken” opgericht. Het ontstaan van de Boerenleenbank vindt zijn basis in de landbouwcrisis eind 19e eeuw. Het directe gevolg van de crisis was dat de opbrengsten in de landbouw in hoog tempo daalden. De Nederlandse regering was niet bereid om beschermende maatregelen voor de boeren te treffen en bankiers hadden geen belangstelling voor het kruimelwerk bij de boeren. Zij waren dus aangewezen op familie, kennissen en een enkele geldschieter die uit was op winstbejag. Vanuit onze oostgrens kwamen berichten over kredietverenigingen die daar overal op het platteland ontstonden. Vaak begon een bank op een bereikbare plek in een dorp en stond de brandkast in de huiskamer of het kantoor van de familie.

Een ander fenomeen waren de sterk seizoens gebonden opbrengsten. In varkens moet je een aantal maanden voer stoppen voordat ze naar de slachterij gaan. Voordat het geld binnen is ben je zo maar weer een paar weken verder. Als kippen massaal van de leg af raken of het aantal eieren/dag minder worden moeten ze op een gegeven moment geruimd worden. Stal schoonmaken en nieuwe kuikens erin. Voordat deze weer volop aan de leg zijn ben je weer twee maand verder. Bij het rundvee was dat iets beter alhoewel de koeien ’s winters vrij massaal “droog” stonden en er dus veel minder melk naar de fabriek ging, dus ook minder inkomsten.

Alle Boerenleenbanken, een naam die in ons land naast Raiffeisen snel opgang deed, zijn rechtstreeks aan de ideeën van Friedrich Wilhelm Raiffeisen (1818-1888) ontsproten.

 “Sla de handen ineen, in je eigen leefgemeenschap, verenig je en richt samen een bank op. Wie geld heeft, laat hij dit daar veilig als spaargeld beleggen. Dan kan hij die krediet nodig heeft dat op billijke, normale voorwaarden bij zijn ‘eigen’ bank aanvragen.”

Maar de mensen, veelal boeren, hadden enige schroom om geld te lenen of rood te staan. Het werd eerst als iets schandelijks gezien.

Vaak was er  dus gebrek aan cash. Naar derden gaan oftewel naar de bank om rood te staan deed men niet zou gauw, dus werd dat binnen de familie opgelost. Binnen de Slütters “clan”, van de 2e generatie, was oom Theo degene die, als oudste, al het langst bedrijfs matig bezig was, dus enig “vet op de botten” oftewel beter bij kas zat. In financieel zware tijden functioneerde hij dus zo’n beetje als credit verlener. Ergens zal hij dat wel in een boekje hebben opgeschreven “om niet te vergeten”. Als er weer geld binnen kwam bij z’n broer of broers werd dat afgelost. Of er ook een vorm van rente werd betaald is de vraag.

Ongetwijfeld werden daar ook wel eens grapjes over gemaakt als b.v. een schuldenaar tijdens kaartavonden te lichtzinnig inzette bij ”  ’t Zwikken”.

2) Vrije gift.

De Slütters familie was voor de komst naar Rekken voor een tijdje gesetteld in Lintvelde op een gehuurde boerderij.  Dit was voor de ruilverkavelingen van de jaren 50 en 60 hun intrede deden.

Opa Slütter verhuisde in 1916 naar Beltrum/Borculo, naar ’t Bijvanck zoals het nu heet maar destijds was de boerderijnaam Memelink, in het buurtschap Lintvelde.  Ook een gepachte boerderij.

fe12a-schermafbeelding2b2016-11-022bom2b12-39-49

Plaats van de huidige boerderij ’t Byvanck

Deze boerderij was destijds eigendom van de Fam. Boerman uit Geesteren. Fiene werd hier in 1917 geboren. In 1939 liep de huur af. De huurbaas was protestant. Hij wilde, toen de huur afliep, er weer een protestant op hebben vandaar dat de huur / pacht niet werd verlengd. In Lintvelde boerde opa totdat hij in 1939, net voor de 2e WO, verhuisde naar Rekken en in 1943 tijdens de oorlog aldaar overleed.

Toen verworven zij, of wellicht ontgonnen zij, in Lintvelde ca 6 ha grond waar later oom Gert zich vestigde. Het verhaal gaat dat die grond in principe van oom Jo was als boer op het latere thuishonk in Rekken. Jo boerde gewoon met alle grond welke tot het territorium behoorde.  Toen oom Gert ook nesteldrang ontwikkelde zei hij eens tegen oom Jo:” Dat stukke in Lintvelde kun je wel aan mij geven dat is veur ow toch te wiet weg”! Oom Jo beaamde dat en zei: “Da’s good !”  Waarmee de overdracht min of meer was beklonken.  Het zal beslist ergens beschreven zijn.

3) Pielders banken.

Beltrum had als katholieke enclave een grote kerk voor zo’n klein dorp. En in die tijd 50-60-tiger jaren had de kerk en het geloof een fikse invloed op het dagelijks leven. In de kinder jaren was bezoek aan een dienst op de zondag, het “Lof” zondagmiddag en een ochtend dienst op dinsdag en donderdag ochtend om 7:30 uur een must. Voor mij voelde het moeten en de overdaad als een overdosis aan kerkelijke invloed. Maar…….. we hadden een mooie kerk.

Een prachtig slank kerkgebouw welke in de loop van de tijd van alles heeft meegemaakt. In 1846 zijn de eerste delen van de kerk gebouwd. Buitenwerkse afmetingen van 26 x 15 meter. Daarna is er telkenmale bijgebouwd en gerestaureerd. In de oorlog hebben de Duitsers naast de fietsen ook de klokken uit de kerktoren meegenomen omdat zij behoefte hadden aan ’n vervoersmiddel en tijdens de oorlog aan brons en allerlei metalen..

Kerken zijn grote gebouwen met grote verspanningen. Daarom werd gebruik gemaakt van grote gebogen constructies om de krachten op te vangen en af te leiden naar de pijlers.

De (harde) banken liepen door tot aan de zijkant van de pijlers. De bank bij de pijler was korter en maar van één zijde toegankelijk.

De kerk had natuurlijk ook inkomsten nodig. Wellicht een beetje naar rato van gebruik. Daarom was er eens in de zoveel jaar een soort van banken veiling. Wie welke plek precies had verworven was niet bekend bij Jan publiek maar je ging niet op een plek zitten/ knielen welke niet de jouwe was. Hoe de veiling precies werkte weet ik niet maar de notabelen van het dorp zaten wel voorin de kerk. De een hechtte ook meer aan een goede plek dan de ander. In de periode dat ik veel de kerk bezocht, of moest bezoeken, zeg maar van na de 1e communie tot m’n 16e jaar, hadden wij de bank bij de 3e pijler verkregen middels de “bankenpacht”. ’n Bank bij een pijler heette ‘n “pieldersbank”. Ooit heb ik geleerd dat zodra je in het dialect van een “ei” of “ij” een “ie” maakt in de uitspraak je het woord in het Nederlands met een lange ij schrijft. Dat heeft me voor veel fouten tijdens de veel voorkomende dictee’s behoed.

Deze “Pieldersbanken” dus waren aanzienlijk goedkoper. Je kon er maar aan een kant in, dus je moest altijd mensen voorbij laten gaan die ook een plek in de bank hadden.  Zo’n plek bij de 3e pijler had niet veel “aanzien” en was wat lastig bereikbaar, dus goedkoop, als er bij opbod verpacht werd derhalve ’n redelijk goedkope plek. Mijn vader had ook niet de intentie om te bieden tegen de Beltrumse notabelen als: Wijnen, Mr Nelissen, hoofden van school, de arts en vee-arts, zaakvoerder Geverink of de directeur van de melkfabriek. Daarnaast nog de grote (here)boeren als b.v. Smit, Zieverink, Harbers, Hofman en nog wat anderen.  Sommigen hadden ook ’n bestuurs functie in de Gemeente of kerk, maar wat was er gemakkelijker dan voor een paar tientjes of hondertjes per jaar, ik weet het niet, statig naar voren te lopen in de kerk, in het aanschijn des volks,  en deemoedig plaats te nemen ongeacht je midweekse gedrag.

Een keer in de paar jaar werd zo’n pachtsessie gehouden, daartoe besloten door het kerkbestuur samen met de pastoor in de catacomben van de pastorie. Meestal was de aanleiding als er weer wat meer geld nodig was voor onderhoud of vernieuwing. Het ging met de economie in die jaren immers steeds beter. Dus bij nieuwe sessies kon er weer opnieuw geboden worden hetgeen meestal de opbrengsten verbeterde.

Ik denk dat m’n vader voor twee, hooguit drie plekken, had “gebooked”. Ik verdenk m’n vader ervan en meen me te herinneren, zuunig als hij was, dat hij er maar twee plekken gereserveerd had. Dus eigenlijk mocht je per dienst dan ook niet met meer dan zoveel mensen aanwezig zijn op die plekken.  Nu waren er op zondag 3 diensten. Zeg maar om 7, 9 en 11 uur, en  dan ’s middags ’t “Lof” nog maar dat was ’n extra. Ons gezin van 10 personen moest je dus verdelen over die diensten. M’n vader melkte ’s ochtends dus hij ging niet om 7 uur en wij wilden niet zo vroeg. 11 uur was ’t meest populair. Maar om 9 uur was ’t de hoogmis waarbij er meestal ook een koor aanwezig was. Maar al dat zingen duurde wel weer erg lang zeker als het Gregoriaans was.  In latere jaren vond men de bankenpacht niet meer passen bij de tijd. Ik meen me te herinneren dat er toen gepredikt werd om 2% van de omzet op je bedrijf of inkomsten aan de kerk te doneren. Dat was natuurlijk voor buitenstaanders een schatting en voor jezelf een weet. Of het netto resultaat beter was weet ik niet. Als je al 2% via de bank had over gemaakt was een donatie op de collecteschaal natuurlijk overdone.

Collectes

De collectes leverden steeds minder op. Vroeger deed je je geld bij de collectes in een vrij anonieme zak aan een lange stok.

De donatie onzichtbaar voor de ogenschijnlijk achteloze mede gelovige.  Later bedachten de bestuurderen een open schaal voor de collecte. Je zag direct wat iemand erop legde. Heuuul effectief. Nog een goede commerciële zet was om voorin de kerk de beginnen bij de beter gesitueerden. Als er hier en daar een “lok” briefje op werd gelegd volgden er vaak meer. ’n Donderpreek voor de collecte, ja de collecte vond altijd na de preek plaats, hielp ook goed.

Weliswaar was opbrengst veelal voor een specifiek doel maar mogelijk werd wat afgehouden voor algemene kosten. In transparantie is de kerk niet altijd goed geweest. Ik ben gelukkig nooit misdienaar geweest alhoewel ik uit Beltrum nooit misstanden heb gehoord, maar dat kan ook met die transparantie te maken hebben. Voorlopig maar het voordeel geven boven de twijfel.

Beste stukje vlees naar de pastorie.

Om de geestelijkheid in het dorp / parochie te steunen was het een goed gebruik om zodra er was geslacht het beste stuk vlees naar de pastorie te brengen voor de pastoor, kapelaan en de huishoudster. Het was een agrarische omgeving en november was de slachtmaand. Misschien had de pastorie wel een imposante kelder en idem dito weckflessen en wieme. Regelmatig naar de pastorie geweest. Niet alleen na het slachten van een varken. Soms zei m’n moeder: “Leo haal eens ’n paar hanen uit het hok, slacht ze en breng ze naar de pastoor! Misschien heeft zij deze credits aan de hemelpoort al opgesoupeerd …..indien niet dan heb ik nog wat aflaten verdiend voor als ik ooit deze poorten afga……

4) Landje pik

Zowel de gemeente Eibergen alswel boer Slütter voerden een zeker beleid althans dat concludeer ik nu ik de eerste AOW bijdrages heb ontvangen en geaccepteerd. Dan spreek ik over de 50-60tiger jaren uit de vorige eeuw. Zelf heb ik tot pakweg m’n 16e levensjaar nooit geweten dat er iets als wetgeving bestond waaraan iedere burger in Nederland geacht werd zich te houden. Dat feit op zich heeft verstrekkende gevolgen gehad in m’n verdere leven. Nog immer is er zeker een aversie tegen (betuttelende) wetgeving. Meestal ga ik voor handelen op basis van gezond verstand en goed zijn voor de medemens. Buitengewone emotionelere items daargelaten. M’n vader was daar voornamelijk debet aan c.q. heeft me zo’n onafhankelijke houding eigen gemaakt, waarvoor dank….. . ’n Voorval welke ik zo meekreeg in m’n jeugd was de breedte van de berm van de Meenweg richting Nahuis. M’n vader vond die veel te breed en met name onnodig breed nadat de verharding had plaats gevonden en misschien ook al wel toen het nog zandweg was. De Meenkamp was een hoog gelegen stuk grond grond van pakweg ’n hectare. Goeie grond dacht ik. Maar de berm vond hij te breed. Elk jaar werd daar ’n graansoort verbouwd. Na de oogst werd er geploegd en hij ploegde het altijd zo dat hij de sloot langs de weg met de eerste voor verder richting weg verplaatste. Dit zonder ook maar ’n kik te geven naar z’n omgeving. Nu was ’n iets verder wonende buurman Berendsen ’n “begeisterde” kantonist bij de gemeente Eibergen die dat zag en intern aan de orde stelde.  Vervolgens kwam er natuurlijk ’n brandbrief van het college van B&W en herrie in de tent, hetgeen wij dan soms meekregen. Per saldo heeft het beslist niks opgeleverd..

5) 

Plaats een reactie