Boeren in Lintvelde

Het boeren bedrijf.

Een vluchtige opsomming hierna geeft wat inzicht wat er al zo moest gebeuren op “onze” boerderij. M’n vader was niet zo van de mechanisatie. Of hij zag het rendement niet of vond het te duur en zette hij zelf een stapje extra. Qua onderstel was hij echter niet zo’n atleet. Zoals meerderen in de de familie was ook hij belast met de HMSN type 2 handicap / aandoening. (o.a. klapvoet) Dat was natuurlijk lastig met klussen waarbij veel moest worden gelopen zoals: ploegen, gier rijden, mest strooien etc. ’n Boer destijds die niet goed kon lopen was eigenlijk zwaar gehandicapt. Meerijden op de gierkar was voor ons eigenlijk niet gewenst, laat staan dat het prettig was gezien de stank. Voor het paard was het ook zwaarder waardoor ze niet de hele dag mee kon.

Meehelpen op de boerderij.

Alhoewel m’n vader categorisch ontkende dat ik ooit iets heb gedaan op de boerderij herinner ik ’t mij anders. In de jeugd lijkt ’n deeltaak natuurlijk groter dan in de ogen van een volwassene. Ik zelf was al vroeg redelijk uit de kluiten gewassen en werd dus in staat geacht om wat zwaarder werk te doen. Zeg maar van zo’n jaar of 6/7 tot zo’n 16/17.

Ik noem o.a.

  • Koren aren rapen in de zomer nadat de rogge, gerst, haver waren geoogst. 5 cnt per bos. Geheel ten onrechte vonden wij de bosjes in onze handen al snel groot genoeg voor deze vergoeding. Terugkijkend was het heel ruim over betaald.
  • Aardappelen schillen, per maaltijd ’n 10 ltr emmer vol.
  • Boontjes knippen en/of doppen
  • Kippenhokken uitmesten nadat ’n koppel uitgelegd was en naar de slacht gingen.
  • ff ’n kip slachten voor ’n bezoeker, ook ’n keer voor m’n latere vrouw Riny (zomaar in ’n plastic zak mee naar huis in de trein….)
  • Eieren uithalen.
  • Vasthouden van biggen als deze (de beren) ontdaan werden van de testikels.
  • varkenshokken uitmesten, kar met mest naar het land, in hoopjes van de mestkar aftrekken, 10 mtr van elkaar op een rechte lijn en later uitstrooien.
  • Knollen trekken en op een hoop gooien, ja koud in de winter en het was alleen in de winter.
  • Koeien melken.
  • Eigenlijk niet de moeite waard…..

Pluimvee

Wanneer we begonnen mee te helpen op de boerderij weet ik niet meer, maar het zal geleidelijk zijn geweest beginnend met ’t lichtere werk. Eieren uithalen (soms 2x daags) van de kippen was wel een van de eerste taken. Steeds wel oppassen of er een kloek op de eieren zat. Dit zijn broedende kippen, leggen veelal niet meer, en verdedigen soms redelijk agressief de eieren. Zomaar onder de kip weghalen is er niet bij. Dan pikken ze venijnig in je handen. Broeden op deze eieren was ook zinloos om reden: Geen haan te bekennen. Wisten zij veel….

De eieren werden in een emmer meegenomen, vanuit een der drie kippenhokken (ja ook uit ’t latere “Tokke Wekke”),  naar huis en daar in een tray in een eierkist gelegd. Trays netjes, om en om, in twee stapeltjes oppakken in de kist en daarna sluiten en de kisten in stapels op elkaar. Zonder deze te laten stuiteren natuurlijk. Deze werden weer opgehaald door de degene waaraan deze verkocht waren: o.a. “kippen buurman” Visser was jarenlang een afnemer. Als de eierprijs laag was kregen we zelf ook wel eens een eitje, anders niet. Windeieren werden wel zelf opgegeten. (Eieren zonder schaal) Visser verkocht de eieren weer naar de volgende collector en bracht de opbrengst minus z’n eigen winst ’n week later in een bruin zakje, met een afrekenings briefje. Als er niemand was legde hij het zakje voor de “bozem” (kachelschouw omranding). Daar vonden m’n ouders ’t dan weer. Een keer vond ik ’t zakje en ging ermee naar de kermis, vonden m’n ouders “absoluut niet leuk”

Voordat er nieuwe kuikens kwamen om de “uitgelegde” kippen te vervangen moest ’t hok grondig schoon worden gemaakt o.a. ook om ziektes te voorkomen. Dat uitmesten van die hokken was zwaar werk. De droge mestlaag was knetterhard en moeilijk los te steken. Uiteindelijk kregen we de hokken altijd wel schoon. Het chemisch ontsmetten deed Visser steeds met e.o.a. middel. Durf niet te gokken wat…. Het hok klaar maken voor de kuikens was wel weer leuk. Bij die levering van eendagskuikens zaten dan ook weer haantjes doordat er niet zorgvuldig was gesexed of gechecked of bewust ingekocht voor de slacht. Na 12 weken waren de haantjes bijna geslachtsrijp of voldoende groot voor consumptie en moesten deze geslacht worden en in de diepvries. Dat slachten geschiedde soms half industrieel. Haken op een rij in de stal of op de deel. Plukken deden we niet, het “vel” ging er kompleet af. We vonden dat vel het ook niet lekker c.q. niet te eten. M’n vader wel die was opgegroeid met geplukte kippen. Soms was er een kloek (kip die aan het broeden was geslagen zonder bevrucht te zijn omdat er geen hanen waren) die aan de beurt was. Een kloek/kip 6 weken voeren totdat ie eventueel weer gaat leggen kon niet uit. Die werd dus gekilled (kop eraf) en vaak wel geplukt. Vieze bende was dat. Kokend water in een emmer. De kip op kop erin, even laten weken en ’n half uurtje veren plukken. Daarna nog even met de brander erlangs om de laatste “haren” weg te branden. Vervolgens opensnijden, ingewanden eruit. Oppassen met de gal. Dus de anatomie van een kip hadden we al bijtijds geleerd. Lever, hart en maag werden verzameld. Hiervan een pan vol, lekker braden, een beetje zout, was heerlijk als lekkernij bij de borrel tijdens het kaarten. Soms wat ontbijtspek om ’t levertje.

De haantje waren ook echt lekker om te eten. Mooi bruin aangebakken en dan op heel laag vuur heel zachtjes gaar pruttelen in ca 90 min. Mager jong vlees. Er zaten ook lang niet zoveel dieren in het hok dan in deze tijd. Dus de beestjes aten van alles. Het voer was toch ook overwegend granen.

Kippen hebben een restproduct: mest. Periodiek moesten de hokken uitgemest worden. Dat was een klere klus. Stank natuurlijk maar daar wen je aan maar de meestal droge harde korsten waren moeilijk op te steken en te verladen. Ook was de afstand tot de deur groot dus moest er nogal gesjouwd worden. Uitstrooien was nog lastiger, een mechanische meststrooier was later effectiever. Maar met vijf jongens kon je deze klus door een loonwerker besparen…… alhoewel ik m’n jongere broers, behalve Joop waarschijnlijk,  nooit gezien heb in deze.

Varkens 

Ja wat moet je met varkens nou voor werk doen. Allereerst, waken wanneer ze biggen krijgen. Meestal ging het de natuurlijke weg. Maar als ’t vlies te lang om de kop bleef zitten was er kans dat ze stikten en dat scheelde natuurlijk al gauw heel wat. Was te doen qua werk. Gemiddeld zo’n 10 biggen / worp was mooi. Maar eentje meer of minder is dan wel 10%. Het uitmesten van de hokken, elke zaterdag (ochtend) was een crime zowel in de zomer als winter. Paard voor de (stront)kar en op de mestvaalt “parkeren”. De betreffende varkens even uit het hok halen om deze uit te mesten en te verschonen zonder dat er een ontsnapte. Door een klein deurtje de stinkende stront op de kar zien te krijgen, totdat ie vol was en dan naar het land en elke 10 meter of zo een hoop. Later werd dat dan met de hand verspreid. Uit je ooghoeken zag je dan de buurman met een grote meststrooier met trekker. Kon niet zo lang kijken want zaterdag ’s middags wilde ik voetballen dus moest het klaar zijn.

Het product van varkens is naast stront, hun vlees dus daar hadden we niet veel mee van doen. Oom Willy kwam om te beoordelen of Coveco of Welling de varkens mooi aan de maat vonden. Dan werden ze ’s ochtends vroeg opgehaald. ’n Week later of zo kwam hij vertellen wat de kg prijs was en  ’t geld brengen. M’n vader bracht het dan weer naar de bank.

Varkens moeten ook gevoerd worden. Nadat de varkens hun vorige diner op hadden, en vredig lagen te rusten, de trog klep openen. In de trog voor in de hokken meel gooien, volgens een vast rantsoen, water erbij.  De trog openen zodra de volgende voerbeurt zich aandiende. tweemaal daags dus.

Of het met varkensvlees hetzelfde ging als met de eieren weet ik niet meer. Bij mijn weten ging er elk jaar wel een varken op de ladder. Ik denk gedood met een slagpen en vervolgens het bloed eraf. Het bloed werd opgevangen voor de bloedworst. Na het verwijderen van de ingewanden werd het varken op kop aan een ladder opgehangen om enkele dagen te laten afsterven. Vervolgens tot op het laatste stukje uitsnijden en verwerken. Uitsnijden deed een thuisslachter. De rest door ons zelf met soms hulp uit de familie. “Vetpriezen” kan ik me niet herinneren. Bloedworst, balkenbrij, hoofdkaas etc wel.

Rundvee.

Ook toen al een mestprobleem. “Mijn” mestprobleem was dat we al die koeienstront moesten afvoeren. Zolang ik me herinner, vanaf ’53 in de nieuwe boerderij, hadden we een grup achter de koeien met een soort uittrekschuif “utility” aan een staalkabel. Hiermee werd in twee of drie beurten de stront uit de grup naar de mestvaalt getrokken. Daar lag het dan voor het oprapen, ook op de strontkar en idemdito uitrijden. De bediening van die uittrekschuif stond achter op de mestvaalt in een klein hokje. Een elektromotor met wormwiel en trommel kon je daar inschakelen. Soms liep het V-snaartje eraf. Met een handige beweging kon je die er wel weer opkrijgen. Snaartje aanleggen……startknop IN, en de motor trok het snaartje er vanzelf weer op. Een keer ging het mis en ging m’n pink tussen snaartje en v-snaarschijf mee rond. Snaartje lag erop. M’n pink lag er ongeveer af, maar met wat stikwerk heelde dat vanzelf…….

Later werd de grup vergroot tot een mestkelder en de vloeibare substantie verpompt. Ideaal maar ik was al ’t huis uit.

Verder moest er natuurlijk gemolken worden. In ’n jongste jaren met de hand. Zodra je een beetje melk uit de spenen kon krijgen, trots als een pauw als je een liter melkkannetje vol had, kreeg je een emmer en moest het met twee handen. Wat duurt dat lang, met lamme handen en armen voordat zo’n koe leeg was. In het begin was ’t natuurlijk nooit goed genoeg. M’n vader checkte ’t en kreeg er natuurlijk altijd nog een kwart emmer uit. Dat was ongewenst, niet leeg melken leverde uier ontsteking op als ik me goed herinner en alle bussen met no. 146 moesten vol.  Er was later een soort taakverdeling, veelal in het weekend waren ik en later ook m’n broer Joop aan de beurt om te melken. In die periode grotendeels “met één apparaat” later twee.

Melk werd altijd opgehaald door speciale melkrijders. In de vijftiger jaren met paard en wagen. Later  met ’n trekker en een m.i. te hoge wagen. Wel lekker hoog om bij de melkfabriek af te laden maar niet bij de boer op te laden. In onze buurt 30 liter melkbussen dus 30kg + busgewicht. Vorden was een der weinige melkcooperaties die 40 liter bussen had. Die wogen ook automatisch 40 kg + bus gewicht.

De melkrijders waren wel handig in het opladen. Een handige swing en precies hoog genoeg om ze op de wagen te krijgen en niet hoger. Maar ik denk dat melkrijders dat niet al te lang konden doen. Er zal wel een passend lucratief vergoeding systeem onder hebben gelegen.

Voor m’n vader, wellicht voor elke boer, altijd het probleem om op tijd te zijn. Als de bussen er niet stonden reed hij soms door. Kun je ze zelf wegbrengen, zeker in de zomer. Koeling bestond nog niet. We hadden wel een sproeimodelletje, drie of vier buisringen met gaatjes. Die kon je om 4 bussen leggen, aansluiten op de waterleiding en koelen met koud grondwater in de zomer. Dat gebeurde ook direct na het melken om de melk van 37 graden naar onder de tien af te koelen. Allemaal om bacterie groei tegen te gaan en kwaliteit hoog te houden. Voordat de de melk in de bussen ging werd het al gezeefd. Vanuit de emmer onder de koe, na het handmelken, werd die in een zeeftrechter op de melkbus gestort. Daarin zat een filterdoek om de melk te zeven. Kon je tevens zien of er “dikke” melk in zat of iets anders. Maar ook veel kleinere troep bleef natuurlijk achter. Zorgen dat de kat er niet op sprong, die was er ook gek op.

Evenals bij de varkens hier het item voeren. In de winter kuilvoer (persvoer), hooi en dergelijk, gemalen bieten met erover een paar schep meel. Voor de koeien die het meeste melk gaven / de vetste melk, het meeste.

In de zomer gingen de koeien naar buiten: Ideaal!

De Beltrumse boterfabriek in de beginjaren. De fabriek is in 1894 gebouwd in de Beltrumse Es. Om aan de behoefte van uitbreiding te voldoen zijn de gebouwen aangepast in de jaren ; 1907 -1923 -1939 -1949 -1950 -1959 -1961 en in 1982. Beltrumse boterfabriek van 1894 tot 1988. N.V. „ de Beltrumsche (RoomBoterfaBriek" opgericht in 1894. Vanaf 1917 „ Coöperatieve Verenig de (Beltrumsche Stoomzuivelfabriek" en na 1949 Coöperatieve Zuivelfariek '' Beltrum " te Beltrum. VLNR: Zuster van directeur Hegeman, directuer Hegeman, adjunct-directeur Schilderinck (was in 1919 directeur)

De Beltrumse boterfabriek in de beginjaren. De fabriek is in 1894 gebouwd in de Beltrumse Es. Om aan de behoefte van uitbreiding te voldoen zijn de gebouwen aangepast in de jaren ; 1907 -1923 -1939 -1949 -1950 -1959 -1961 en in 1982. Beltrumse boterfabriek van 1894 tot 1988. N.V. „ de Beltrumsche (RoomBoterfaBriek” opgericht in 1894. Vanaf 1917 „ Coöperatieve Vereniging de (Beltrumsche Stoomzuivelfabriek” en na 1949 Coöperatieve Zuivelfariek ” Beltrum ” te Beltrum. VLNR: Zuster van directeur Hegeman, directeur Hegeman, adjunct-directeur Schilderinck (was in 1919 directeur)

Natuurlijk waren “we” lid van de Coop. Melk fabriek Beltrum (Opgericht in 1894). Lezende in de historie van andere melkfabrieken was er altijd wel wat. Het management was lastig. De boeren als leveranciers en eigenaren. Wel een directie en een bestuur van diezelfde boeren. Staat garant voor heibel. Doel was om het inkomen van de boer te verbeteren door betere kwaliteit en de afzet van melk, boter, later kaas en andere producten. Daarvoor moest ook kwalitatief steeds betere melk geleverd worden. De kwaliteits man van de fabriek was vreemd genoeg zo’n beetje ’n persoonlijke vijand van mijn vader. Althans dat idee kreeg ik. 

De cooperatieve Zuivelfabriek Beltrum. Op 7 mei 1894 hebben toen een 50 tal boeren zich uitgesproken om te komen tot een fabriek voor de melkverwerking en het maken van boter. Door deze samenwerking kon men hun sobere bestaan verbeteren, door een gezamenlijke productie en afzet van boter. Door de oprichters van de „ Naamloze Vennootschap , de Beltrumse Roomboter-fabriek" is op 10 aug. 1894 de bouw van een zuivelfabriek aanbesteed.

De cooperatieve Zuivelfabriek Beltrum. Op 7 mei 1894 hebben toen een 50 tal boeren zich uitgesproken om te komen tot een fabriek voor de melkverwerking en het maken van boter. Door deze samenwerking kon men hun sobere bestaan verbeteren, door een gezamenlijke productie en afzet van boter. Door de oprichters van de „ Naamloze Vennootschap , de Beltrumse Roomboter-fabriek” is op 10 aug. 1894 de bouw van een zuivelfabriek aanbesteed.

Hij bepaalde welke klasse de melk had op basis van hygiene, vet, etc en daarmee de opbrengst van de melk.  Ik meen dat ie Winkelman heette in de jaren ’50. Maar zo’n afdeling was natuurlijk hard nodig evenals de voorlichting over hoe e.e.a. te bereiken. Opleiding via de plaatselijke landbouwschool, maar ook bijsturen en  begeleiden van de boeren/leveranciers. Periodiek, een keer in de 4 a 6 weken kwam er tijdens het melken een monsternemer om direct vanuit de koe een monsterflesje te vullen. De exacte hoeveelheid per koe werd bepaald, ’s avonds en de volgende ochtend. Het reinigen van uiers en spenen, apparatuur, emmers, melkleidingwerk en bussen was van het grootste belang, ook als er geen controle was. Ook op de fabriek werd bemonsterd.

De laatste Stoommachine van de oude Zuivelfabriek. Nu te zien in De Witte Olifant, op het Mariaplein in Beltrum. In het hart van ons landelijk gelegen kerkdorp Beltrum staat sinds 1981 een glazen gebouw met de hier boven afgebeelde laatste stoommachine uit de voormalige Beltrumse Stoomzuivelfabriek. Stichting Oud Beltrum, thans eigenaar van de stoommachine heeft er voor gezorgd dat de machine voor het nageslacht bewaard is gebleven. Het onderkomen heeft de naam "De Witte Olifant" om hiermede het unieke karakter van dit monumnet aan te geven. Ook bestaat er de mogelijkheid voor de bezoeker om de machine in werking te zien. Door inworp van € 0.50 in een automaat gaat de machiene in werking zodat men nu nog kan zien hoe dit uniek stuk vakwerk vele jaren dienst heeft gedaan in de Beltrumse Zuivelfabriek. Al met al zeker de moeite waard om een bezoek te brengen aan "De witte olifant" te vinden in het hart van Beltrum.

De laatste Stoommachine van de oude Zuivelfabriek. Nu te zien in De Witte Olifant, op het Mariaplein in Beltrum. In het hart van ons landelijk gelegen kerkdorp Beltrum staat sinds 1981 een glazen gebouw met de hier boven afgebeelde laatste stoommachine uit de voormalige Beltrumse Stoomzuivelfabriek. Stichting Oud Beltrum, thans eigenaar van de stoommachine heeft er voor gezorgd dat de machine voor het nageslacht bewaard is gebleven. Het onderkomen heeft de naam “De Witte Olifant” om hiermede het unieke karakter van dit monumnet aan te geven. Ook bestaat er de mogelijkheid voor de bezoeker om de machine in werking te zien. Door inworp van € 0.50 in een automaat gaat de machiene in werking zodat men nu nog kan zien hoe dit uniek stuk vakwerk vele jaren dienst heeft gedaan in de Beltrumse Zuivelfabriek. Al met al zeker de moeite waard om een bezoek te brengen aan “De witte olifant” te vinden in het hart van Beltrum. 

De “stoommachine” is eigenlijk een warmte / kracht machine. Warmte is elementair voor het pasteuriseren van de melk en hygiënischeren van installaties en ruimtes. De kracht is nodig voor het centrifugeren, karnen en kneden van de melk. 

Je had een ruimte nodig waar de stoomketel voor de productie van stoom stond opgesteld. Die stoomketel had ook  brandstof nodig welke handig toegevoerd moest kunnen worden.  Destijds bij het ontbreken van aardgas waren dat primair kolen en later zware aardolie of stookolie. Voor de kolen had je ook een grote kolenloods nodig. Enige voorraad is noodzakelijk om fluctuaties in de aanvoer op te vangen. Voor het afvoeren van de rookgassen is een hoge schoorsteen noodzakelijk. Om verliezen te minimaliseren zijn korte leidingen gewenst. Al met al een ontwerp probleem om alles dicht bij elkaar te hebben en toch voldoende ruimte om de paarden en wagens met aanvoer van de melkbussen en afvoer van gereed product.   Het produceren van stoom is de eerste stap.  Zo’n stoomketel met z’n volume, hete stoom en water van 180 graden Celcius bij 8-10 Bar is ook een potentieel bommetje, zeker als je geen goed onderhoud pleegt en alle veiligheids zaken niet goed in stand houdt.

Als de stoom is opgewekt moet je hier nog kracht van maken middels de stoom machine. Een cilinder om een rechtlijnige cilinder beweging op te wekken en middels een drijfstang met vliegwiel een rondgaande bewegingen. Deze drijft weer een generator aan om electrische energie op te wekken of rechtstreeks pompen aan te drijven. 

Paard

In mijn tijd hadden we altijd een paard. Zo’n groot Gelders type. Groot, relatief sterk, betrouwbaar: Belinda geheten. Niet zo sterk als een Belg  maar voldoende voor ons bedrijf. Natuurlijk was me een trekker liever maar dat trok m’n vader niet zo, wellicht ook te duur bevonden.

Met de aankoop van de eerste oude boerderij en later nieuwbouw had hij zich waarschijnlijk ook voldoende in de schulden gestoken. Alhoewel we geen echt grote boerderij hadden konden we er toch redelijk van leven doch geen rijkdom. Oom Willem Smeenk hielp wel eens ploegen, tegen een vergoeding natuurlijk. Was wellicht goedkoper dan een loonwerker.

Het graan werd, na het dorsen, nog in zakken, met paard en wagen naar Beltrum gebracht naar “de Bond” oftewel de CAVV. Beltrum had i.i.g. twee cooperaties. De meelfabriek en de melkfabriek, later ook een “geld fabriek”: de Boerenleenbank.

Ook het meel werd in zakken afgehaald. Formeel kreeg je hiermee dus je eigen graan (veelal haver en rogge) gemalen terug. Soms ook wel gerst. Later werd het gebracht door de Bond. Toen was er al sprake van mengvoer. Eerst in meel later ook in brokjes (5-6 en 3mm). Mengvoer is volgens recept samengesteld voer uit de grondstoffen die beschikbaar waren. Tevens werd steeds meer bekend welke nutriënten (gehaltes in het voer)  een dier in z’n dieet nodig had. Dit was weer afhankelijk van het doel waarvoor het gehouden werd. (melkproductie, vlees, eieren, etc. Middels lineaire programmering werd berekend en geoptimaliseerd welke grondstoffen in welke verhouding qua gewichts hoeveelheid gedoseerd moesten worden om de gewenste nutritiële waarden te verkrijgen tegen de laagste prijs. Gekeken werd naar de energie/kg, sporen elementen, vezels, vitaminen etc. Kortom ’n volledig voedings pakket voor ’t dier. Koeien kregen natuurlijk ook nog ruwvoer zoals gras, later veel mais, hooi, soms bieten etc. Daarvan moest bepaald worden wat of er in zat aan nutriënten zodat het krachtvoer aanvullend is.  

Opmerkelijk is dat de CAVV Beltrum de eerste mengvoeder producent in Nederland was die begon met de de aflevering van meel/brok in bulk, met een bulkwagen dus. Wat meehielp was wellicht dat een zekere Welling uit Zwolle bie Grolle nogal graag knutselde c.q. ’n Willie Wortel was en nieuwe dingen ontwikkelde. Hierdoor ook de eerste bulkwagen met blaastransport. Nu wordt 98% van de Nederlandse mengvoeders middels bulkwagen gedistribueerd.

Gait (Gerrit) Maarse als eerste bulkwagen chauffeur lossend bij een der eerste silo’s.

Pets:

Honden, katten konijnen etc.

’n Enkele keer hebben we kortstondig een hond gehad. Paste toendertijd niet zo bij ons. Vader hield er niet van. Het verhaal ging dat hij in z’n jeugd wel een hond had. Deze was plots omgekomen waar hij veel verdriet om had. Dat nooit weer moet hij gedacht hebben. Katten soms heel veel en soms geen een. Deze waren wel nodig om vrij te blijven van muizen en ratten. In en onder de kippenhokken zaten gemakkelijk ratten omdat er ook vaak voer was. Door de buren werden ze wel eens geschoten met ’n buks of zo.  Natuurlijk in het achterhuis ook wel muizen met al dat voer haast niet te voorkomen. Dan is de konstante aanwezigheid van een jager (de kat) goed om te hebben.

Akkerbouw;

Aardappelen, veelal voor de verkoop.

In “mijn” tijd werd het land bemest, geploegd, geëgd en dus voorbereid op het gewas: aardappel. In Beltrum was naast klompenmaker Nijhuis een pootaardappelbewaarplaats gehuisvest. Een “luchtig” gebouw met open zijkanten, ventilatoren en donker en koel. Geschikt om deze pootaardappelen na de oogst op te slaan tot het volgende pootseizoen. Vandaar werden de boeren voorzien van deze pootaardappelen.  Vervolgens stonden de kistjes met pootaardappelen klaar op de kopse zijde van het perceel. M’n vader ging dan voor met ’n soort gatenmaker. Een soort stamper met 4 bussen en een centreerpen. Deze drukte hij dan de grond in en schudde ’n weer leeg, vervolgens ca 50 cm, oftewel een kleine stap verder en vervolgens het land over naar de overkant. Retour geleid door het gat van de centreerpen om een rechte koers te houden. Wij hadden kistje onder de arm of een emmer met de aardappelen en gooien een pootaardappel in de gaten en trappen het gat vervolgens voorzichtig dicht om de kiemen er niet af te trappen. Elke keer goed mikken, anders was het extra bukken. Vervolgens rustig laten groeien.

Tussendoor was er het gevaar can de Colorado kevers. Die leggen eitjes waaruit larven groeien. Die kunnen in no-time al het loof eraf vreten waardoor “weg oogst”. Dus werd er door “de Foeke” gespoten met volgens de huidige maatstaven slecht spul. 

In de eerste jaren was het met de hand rapen en selekteren (groot en klein). Aardappelen laten liggen was geen optie want die kwamen later weer op. In de eerste jaren ging m’n vader voorop om de aardappelen te steken. Later kwam er een aardappelrooier van de loonwerker. Dat was natuurlijk relatief duur en dat drukte de netto opbrengst. Eerst was het een rooier die de aardappelen er alleen uithaalde. Later werd op de rooier geselekteerd en in zakken gedaan. Veel effectiever, maar weer duurder.

Ook in de jaren ’50 enkele keren meegemaakt dat er een aardappelstomer kwam en de aardappelen werden gestoomd en in een kuil gemaakt. Dat was bedoeld als veevoer. Die kuilen waren nogal kwetsbaar. Met een paar strenge winters rond de jaren 60 werden nogal wat aardappel en bieten kuilen ernstig aangetast.

Maar aardappel als gewas moet je regelmatig wisselen van perceel om aaltjes te voorkomen. De hoger gelegen stukken waren voor het graan. Dus voor aardappelen kwamen maar een paar percelen in aanmerking. Daar viel niet zoveel te wisselen. Eerder een paar jaar stoppen.

Omdat we een groot gezin vormden werd er ook veel gegeten en ook veel aardappelen. Die moesten geschild worden als ze al wat ouder waren. Merken als bildstar, pimpernel, bintje en eigenheimer staan me nog helder voor ogen. Direct na het rooien ging dat nog wel. Er was slechts een dun vlies om de aardappel. Aardappel in een emmer, halfvol, water erbij en handmatig stampen met een klomp zodat het vlies losliet. Oudere aardappels gedurende de winter met de handschillen. Ongeveer een 10 liter emmer vol.

Bieten (Mangels):

Bedoeld als veevoer. Lastiger was het “op een zetten” van de bieten. Ze werden in rijtjes gezaaid toendertijd met een hand zaai machientje welke geduwd moest worden. Dat deed m’n vader. Evenwijdige rijtjes was al moeilijk genoeg laat staan elke 15 cm een zaadje. Als deze waren opgekomen tot zo’n 5 cm moesten deze op één worden gezet. Dus elke 15 cm moest er een blijven staan. Dus de rest werd “om zeep” geholpen. Daarbij moest ook het al aanwezige onkruid worden gelicht. Daarvoor ging je kruipend op je knieën over het land met een rij tussen de benen. Zo kon je drie rijen doen.

Na 4-6 weken nog een keer erdoor om onkruid te trekken. Dat was overigens tijdens m’n zes weekse vakanties in de N.O.P. een nog veel grotere verzoeking. Veel grotere percelen, en veel langere rijen.

Het trekken van de bieten was zwaar werk, ze zaten vrij vast met een lange peen diep in de grond.

Later kwam er een bieten rooier voor. Maar na het trekken netjes op een rij leggen. Vervolgens met de schop erlangs en met één steek precies het loof er netjes afsteken. De bieten werden vervolgens aan een greep gestoken en opgeladen op de kar met paard. Richting huis en netjes in een geprepareerde kuil gekiept. Afgedekt met stro en daarover zand zodat het min of meer vorstvrij was. In het midden op de kuil een rijtje beluchtings kokers om de vochtige lucht af te voeren

In de winter vrachtje voor vrachtje weer met paard en kar ophalen. Op de deel stond een bieten snijder. In den beginnen hand gedreven maar dat was geen doen. Later kwam er een elektro motortje op en gin g het gemakkelijker. De gesneden stukjes biet werden aan de koeien gevoerd. Duidelijk een lekkernij voor de beesten. Meestal werd er nog een schep meel overheen gegooid. Voor de betere melkkoeien een beetje meer dan de anderen. Meel was duur spul dus dat gooide m’n vader zelf. Hij wist ook beter welke koeien de meeste melk gaven. Het meel gaf ook een heel speciale geur. Iets van maismeel of een ander dergelijk derivaat.

Knollen:

Was typisch herfst/ winter werk. Zeker tot eind jaren 50 werd met de hand gerooid en op een hoop op het land. Netjes vierkante stukken van 10-15 meter plukken. Zover je een handvol knollen kon gooien zodat ze nog mooi op de hoop kwamen. M’n vader had natuurlijk de toon al gezet c.q. een begin gemaakt. Dat waren, omdat hij veel verder gooide, flinke vierkanten. Dat betekende dat wij eerst een paar pas moesten lopen met de knollen in de hand en vervolgens gooien. Hij deed dat vanuit de gebukte plukhouding in een beweging. Minder energie en veel sneller. Frustrerend….

Het werd nog pittiger als het ’s nachts gevroren had. Vreselijke koude handen kreeg je ervan. Periodiek met je armen zwaaien zodat de handen op de rug klapperden totdat ze warm werden en dan weer verder. M’n vader scheen nooit ergens last van te hebben.

Later werden de knollen op een rijtjes gezaaid zodat deze met een knollen pluk machine geoogst konden worden. Deze lagen dan op ongeorganiseerde bultjes op het land waarna deze met de kar opgehaald moesten worden.

Granen:

Meestal rogge, haver en soms gerst.

Het ploegen van het land was een kunst, de ploeg sturen een handigheid, zodat je mooi rechte voren kreeg. Maar ook om alle stukjes mooi om te keren.  Ook het paard, Berlinda, van ’t Geldersche ras, had er moeite mee. Na een paar uur waren “de knollen op” Tevens liep je door de relatief smalle voor, dus de voeten recht voor elkaar plaatsen waardoor je minder kracht kon zetten om de ploeg te sturen. Vermoeiend. Maar dat ploegen heb ik niet zo veel gedaan. Joop vond dat leuker.

boerendag3

Waarschijnlijk “de Belg” van te Bogt (Menkhorst) Jan was ook van de partij. M’n moeder met de handen in de zij, zoals ze vaak stond, staat toe te kijken.

 

boerendag4

Jan Menkhorst doet de koffie in en zal ook wel het hoogste woord hebben. Liesbeth ook aanwezig. Boerendag in Beltrum. Bennie Lurvink op de achtergrond met een bezichtiging van de maaimachine.

Het oogsten, in de zomer, tijdens onze ontzettend lange zomervakanties was wel wat. Met paard en maaimachine maaien was een hogere kunst welke m’n vader veelal zelf deed. Voor ons was de taak om de schoven welke gemaaid en op gelijke afstanden afgeworpen waren te binden. En dat met hetzelfde materiaal, de rogge, haver of gerst stengel met aar. Dat is stug materiaal om rond zo’n schoof te leggen en een soort van standaard knoop te leggen. Daar heb je geharde boerenhanden voor nodig met een bult eelt. Ook al was het warm toch lange mouwen want de stengels schuurden de armen tot bloedens toe open en maakten de handen en armen ruw zodat ze s avond helemaal rood waren. Zeker onze boekhouders handen als schoolgaande kinderen waren te teer. Van enige empathie van m’n vader was geen sprake. “Wat lol ie now jongen, ik heb nergens last van”. Kortom we werden afgehard.

boerendag2

Het is even de vraag wat het publiek van Jan is waarvoor hij z’n uiteenzetting houdt? Op de voorgrond zittend Tone te Bogt (Loekman)  en z’n vrouw. Met rode “cap” m’n moeder Marie. Met zwart petje ’n te Boome.  

’s Avonds de schoven opzetten als “gasten” (ca 4-7 schoven rechtop tegen elkaar) zodat bij regen het water er snel afliep.  Die gasten stonden zo nog wel een aantal weken rechtop op het land om na te drogen. Ook weer niet te lang want dan rammelde het graan eruit bij het opladen op de wagen met het onvermijdelijke paard ervoor.

Toon & Riek Loekman (ook 'n te Bogt, op de rug gezien.

Toon & Riek Loekman (ook ’n te Bogt), op de rug gezien.

Die schoven werden vervolgens aan een mijt (miette) gezet om ’s winters te worden gedorst. Vanaf het land met paard en wagen. Opsteken op de wagen, op de wagen pakken, thuis afladen en iemand op de mijt netjes stapelen. Buitenkant mooi gelijk houden. De mijt moest zogroot mogelijk, voor maximale inhoud, maar ook binnen de kap blijven. Ook moesten de schoven een beetje naar buiten aflopen zodat het afwaterde als er met wind regen insloeg. De aar met het graan lag dan helemaal binnen. Het was een kunstje en moest er ook mooi uitzien. Daar keken ook de buren naar en de vakkundigheid was er dan af te zien. Er werd niet gemeten, alles op ’t oog. Als de mijt klaar was is het helder waar je in de fout was gegaan. Keek je het hele najaar tegenaan totdat er gedorst werd.

Dat was dan wel weer een leuke happening met meer (gratis) volk uit de buurt erbij en de loonwerker met de dorsmachine en een mobiele aandrijfmotor. Later een trekker met aandrijfwiel. Weer later kwam de combine waarmee op het land al werd gedorst. Het stro werd aan balen geperst. Die moesten natuurlijk wel opgehaald worden. Wederom met paard en wagen.

De gehele klus was een serie van handelingen waarbij vaak vele handen nodig waren. In je eentje een vracht hooi van het land halen is praktisch niet te doen. Op de wagen moet iemand de zaken wat georganiseerd recht leggen anders kon er minder dan de helft op. Iemand moest eigenlijk ook het paard sturen alhoewel ’t paard soms ook dingen verrassend op z’n eentje kon zonder bij de teugel te worden genomen. Slechts enkele korte bevelen waren nodig. “ho” voor stoppen kende die altijd.

Tarwe hebben we niet veel of nooit gehad. Was de grond te licht voor? Als er al tarwe was dan werd het voertarwe. Broodtarwe was niet aan de orde vanwege te lage gehaltes aan eiwit en gluten veroorzaakt door de soort, grond en ook het onberekenbare klimaat. 

Hooi:

’s Winters kregen de koeien veelal hooi (gedroogd gras). Het maaien van het gras met een maaimachine. Maaien met de zeis hebben we zelf nooit gedaan. Hooguit geprobeerd rond het huis en brandnetels/distels maaien.

Maar na het grasmaaien moest er wel veel geschud worden met paard en hooischudder. Na een dag of 3-4 droog zonnig weer, als m’n vader dat met alle diensten goed had ingeschat, aan een “kidde” geharkt met een harkmachine kwam de loonwerker met een balenpers.

Vaak moest er plotsklaps worden gebaald omdat er regen op komst was. Die loonwerker moest dan overal balen persen. Afhankelijk hoe hard er werd geroepen kwam die snel of laat. Als het mis ging was m’n vader boos en kwam er de volgende keer een andere loonwerker (Molendijk of de Pelle)

Het was wel vaak tegen de (regen) klok en zwaar werk zeker als het hooi niet al te droog was.

In de begin jaren was alles nog los hooi. Balen persen was relatief duur en haalden we het los op. M’n vader stak ’t dan in hoog tempo, de regen kwam namelijk, met grote vrachten en diepe steken met de gravel door ’t luik naar de hooizolder. Daarachter moesten wij ’t verwerken in de hitte. Zeker voor een bui vaak ook een hoge vochtigheid dus drukkend warm.

Omdat de burenplicht (waarover later meer) ook telde en familieplicht ook, hielp ik daar ook nog wel eens. Goeie kracht training zeggen we nu.

Mais:

Simpel, die was er toen nog niet. Ik denk pas eind jaren zestig in opkomst samen met de drijfmest.

Bemesting.

Dat de mest van de eigen dieren weer op het land gebracht moest worden en verdeeld behoeft geen betoog. De mest was voor zowel de koeien als de varkens met stro vermengd. Stro kon werd niet of nauwelijks verkocht. Stro gaf extra organische stof. Destijds konden we de “eigen” mest ook voldoende kwijt. Het was echter ook nodig als meststof, ook afhankelijk van de geplande teelt.  De besluitvorming omtrent welke producten op welk perceel zouden gaan worden geteeld, oftewel een teeltplan, kregen we nooit mee. Ook niet of dat met m’n moeder overlegd c.q. besproken werd. Voor de meeste percelen was dat ook nauwelijks nodig omdat er het b.v. altijd grasland was. Voor de hoger gelegen Meenkamp en Karkenkamp wel. 

Naast de dierlijke mest werd er ook nog kunstmest gestrooid. In de 50-tiger jaren nog met de hand en zaaivat om de nek.  Dat deed eigenlijk alleen m’n vader. Enerzijds omdat dat zaaivat, gevuld met zware kunstmest, best zwaar was maar ook omdat dat dure spul niet verkwist mocht worden. Het vergde ook handigheid om het gelijkmatig te strooien met de hand. Je moest een vast stappen tempo ontwikkelen op het land/wei. Als je je met je rechtervoet afzette moest gelijktijdig de rechterarm met een handvol kunstmest met een sierlijke wijdse boog rondgaan en de hand langzaam openen zodat die handvol netjes verdeeld op een strook van 7-10 meter breed op de grond terecht kwam en vervolgens de volgende handvol weer netjes aansloot.

De kolenschoppen van m’n vader waren toen nogal wat groter dan de mijne dus het tempo navenant. Krachtige stappen met krachtige armzwaaien.

Resumé

Het voorgaande geschreven en ook weer gelezen hebbende is de conclusie dat het boeren in de 50-60-tiger jaren zowel fysiek als mentaal een heel pittige klus was. Daarnaast speelde het gezins leven een rol alwaar het bij ons ook niet altijd hosanna ging. Tweemaal afgebrande boerderij, ziektes en vaders beperkte mobiliteit / belastbaarheid drukten behoorlijk op de weerbaarheid. Daarbij impliceert het boerenleven ook het kunnen omgaan met de weersomstandigheden. Natuurlijk deed m’n vader altijd z’n best om de korte termijn effecten in te schatten. Als je aan het hooien bent en je hoort (om 12:30 uur de markt- en weersberichten) , ziet regen of onweer aankomen. Dan wordt het ineens spannend. Eigenlijk is het soms net niet droog genoeg maar veel regen is nadelig voor de kwaliteit. Beperkte capaciteit en tijd om de oogst binnen te halen. Hooi op zolder dat niet droog was kon ook niet vanwege broei gevaar. Maar je moet wel besluiten en in actie komen. ’n Zeer droge zomer kan ook de oogst nadelig beïnvloeden te natte zomer ook. De winter is dan een welkome soort rust periode. Natuurlijk bewaakt door het ritme van voeren en 2 x daags melken, maar wel met veel koeien die droog stonden dus wat minder intens. Varkens en kippen gingen het hele jaar door.

===================

Plaats een reactie